met mortel en steen sta je daar stijf
terwijl je lijf dat zachte
perzikvlezig sapomhulsel
ons blijft verbazen
terwijl je wind niet aarzelt wat aan
stijfheid mankeert omver te blazen
met water en wijn sta je daar wijf
terwijl je tijd dat scherpe
lavavloeibaar levensdeken
reist naar verledens
terwijl je blik niet nalaat wat aan
kijkers resteert al weg te vegen
je staat daar en je zwijgt
je wrijft faket de schijn en wrikt
hopend dat ooit als de
duif niet meer schijt
iemand toegewijd je wonden likt
dit gedicht werd geschreven n.a.v. ‘terug van maerlant’
Dag Sven,
Je hebt me destijds gevraagd om je gedicht te vertolken. Ik heb je toen beloofd om verslag uit te brengen. Dat heb ik nog niet gedaan.
Het was een beetje een vreemde vertoning, daar op de markt van Damme. Terwijl een veertigtal mensen tussen de boekenstalletjes sloften en minstens even zoveel toeristen op onnavolgbare wijze over de kasseien dansten – zonder dat je er ook maar iets van merkte – stonden we daar poëzie voor te dragen. Aan de voet van Maerlant, met megafoon in de hand, verzen de wereld in te knallen.
Nou ja, knallen. De verzen waren al verwaaid nog voor ze de aanwezige oren van alle niet-dichters konden bereiken. Geroezemoes kan dodelijk zijn met zijn overheersende dagelijksheid voor je verzen. Het maakt je nederig als dichter, het dwingt je om het pad van het verhevene, het pastoor-op-de-biechtstoelprekerige te verlaten en je in de stemmen en het gesprek te mengen dat zo alomtegenwoordig is buiten je poëzie om.
We zijn er daarna op uit getrokken om in de omgeving versregels te kalken en nog wat odes rond te strooien. Misschien is er één ontkiemd en bloeit er binnenkort weer wat moois rond Damme.
Het avondlijke optreden de dag nadien was mogelijk nog bizarder. Eerst restaurants binnenvallen, een gedicht plegen en je schuldig maken aan vluchtmisdrijf na – uiteraard – eerst het applaus in ontvangst genomen te hebben.
Tegen het vallen van de avond – ze viel die avond als een natte dweil in onze nazomernekken – mochten we dan het podium op. De markt was uitgestorven, de wind ijzig koud. Klappertandend verzamelden de opkomers en afgangers aan de achterkant van het podium. Strijdbaar als ze de trappen opgingen, verlangend naar een lekker trappistenbier of een koffie als ze terug naar de aarde kwamen.
Jurgen de Blonde (Köhn) speelde electronica muziek die je even uit de wind zette en waar je even veilig in kon vertoeven, luisterend naar je eigen woorden, zingend en bijstemmend waar nodig. Tegen het stadhuis prijkten dan je verzen op felle kleuren en tekeningen. Het was mooi (er staan bewijzen op youtube en flickr) en meedogenloos. Het was – hoe kil ook – erg gezellig.
Ik moet ongewild aan Chaplin denken en zijn strijd met ‘de grote machine’ in modern times. Onderweg naar huis probeerde ik een paar keer tevergeefs de verkeerslichten te bezweren. Lukte niet. Dan maar een deuntje zingen en de radio aanzetten in de hoop dat ze dan net dat liedje speelden. Helaas. Het wilde maar niet lukken. Het was echter allemaal net mooi genoeg om waar te zijn. Gelukkig maar. Want wat moet poëzie anders zijn dan een prachtige poging om net iets te traag te mislukken?
Fijne groeten,
Arne.